18.09.2015
Asielzoekers en sociale rechten

shutterstock_117865126.jpg

Weinig onderwerpen beroeren deze dagen de publieke opinie en de politieke wereld in zowel België als daarbuiten zo fel als de zogenaamde vluchtelingencrisis. Een enorme toevloed aan vluchtelingen is de laatste maanden tot stand gekomen.

Deze vluchtelingen zijn volgens sommigen de onfortuinlijke slachtoffers van geopolitieke evoluties, die bescherming nodig hebben. Anderen zien vooral opportunisten die vermomd als asielzoeker betere oorden opzoeken, doch in werkelijkheid economische migranten zijn. Een vaak geventileerde kritiek is dat de sterke sociale zekerheid in België misbruikt wordt door deze asielzoekers. Het even klassieke antwoord daar op is dan dat deze personen vaak niet liever willen dan te werken en een bijdrage willen leveren aan hun gastland.

Maar hoe zit het nu eigenlijk echt? Welke aanspraken kunnen asielzoekers maken op onze sociale zekerheid en wat is hun recht op het vlak van tewerkstelling?

Van belang is te beseffen dat dit geen louter Belgische aangelegenheid is. In de nasleep van de tweede wereldoorlog werd in de schoot van de Verenigde Naties het Internationaal Verdrag betreffende de Status van de Vluchtelingen van 28 juli 1951 aangenomen. Dit verdrag, waar wereldwijd 145 landen – waaronder België – door gebonden zijn, stelt de rechten van vluchtelingen vast. Hierin werden onder meer bepalingen omtrent werk, arbeidsrecht en sociale zekerheid voorzien. Met dit verdrag als vertrekpunt werd later op Belgisch (en Europees) niveau verdere concrete regelgeving uitgewerkt.

"Sinds het KB van 9 november 2015 kan een asielzoeker na vier maanden aan de slag.'

Concreet betekent dit dat de Belgische staat voorziet dat elke asielzoeker recht heeft op een opvang die hem in staat moet stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 opvangwet 12/01/2007), waarmee België de facto toepassing maakt van basisrechten uit het Europees Mensenrechtenverdrag (EVRM). Dit recht wordt geopend vanaf de asielaanvraag en blijft toepasselijk gedurende de gehele asielprocedure en bestaat uit elementaire materiële steun. Voor afgewezen asielzoekers die een bevel kregen om het grondgebied te verlaten, blijft nog het recht op dringende medische hulp via het OCMW openstaan (art 57 OCMW-wet).

Het verlenen van de materiële steun is één van de kerntaken van het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers “Fedasil”. Dit doet zij gedeeltelijk in eigen asielcentra, gedeeltelijk via delegatie aan lokale opvanginitiatieven (georganiseerd door o.m. OCMW en het Rode Kruis). Vanuit het budget van Fedasil ontvangen deze lokale initiatieven een tussenkomst, zodat zij daarmee hun kosten kunnen dekken.

Wat nu met asielzoekers die wensen te werken?

De wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bepaalt dat de werkgever die een buitenlandse werknemer tewerk wenst te stellen, vooraf een arbeidsvergunning voor deze werknemer moet bekomen. Daarnaast moet ook de betrokken werknemer zelf een arbeidskaart in zijn bezit hebben (art. 4 wet tewerkstelling buitenlandse werknemers).

Hoewel er ook andere mogelijkheden bestaan, blijft de meest voorkomende en voor de hand liggende arbeidskaart voor asielzoekers de arbeidskaart type C. Sinds het KB van 9 november 2015 dient een wachttijd van 4 maanden na het indienen van de asielaanvraag te verlopen, vooraleer de asielzoeker deze arbeidskaart kan aanvragen (voorheen was dit zes maanden). Tot wanneer deze arbeidskaart werd toegekend, is het de asielzoeker verboden om arbeidsprestaties te leveren. Voorheen was zelfs vrijwilligerswerk problematisch, doch dit werd inmiddels mogelijk gemaakt.

De asielzoeker die een arbeidskaart C heeft ontvangen, blijft daarop gerechtigd tot wanneer een eindbeslissing is genomen in het asieldossier. Wat daarna volgt is afhankelijk van het asieldossier.

  • De asielzoeker wordt erkend als vluchteling. In dit geval kan de werknemer zonder probleem verder blijven werken en hoeft deze ook geen arbeidskaart meer te bezitten. Erkende vluchtelingen zijn immers vrijgesteld van de verplichting om een arbeidskaart te bezitten.

  • De asielzoeker wordt niet erkend als vluchteling, maar krijgt wel de “subsidiaire beschermingsstatus” toegewezen. Dit is een statuut voor personen die niet voldoen aan de definitie van vluchteling uit het VN-vluchtelingenverdrag, maar voor wie een terugkeer naar het thuisland geen mogelijkheid is. Vele Syrische vluchtelingen zullen onder dit statuut vallen. Deze personen zullen pas na vijf jaar vrijgesteld worden van het bezit van de arbeidskaart C

  • De asielzoeker wordt niet erkend en krijgt ook geen subsidiair beschermingsstatuut. In dit geval zal de werknemer principieel het land moeten verlaten, zodat een recht op werken niet langer aan de orde is. Het recht op de arbeidskaart C en op werken vervalt.

De lezer zal zich mogelijk nog afvragen wat het gevolg van een inkomen uit arbeid is op het basisrecht op materiële steun. Welnu, het recht op materiële steun, steunt zoals hoger aangehaald op het garanderen van een menswaardig leven. Dit betekent dat Fedasil de mogelijkheid heeft om het recht op de materiële steun in te trekken, indien de betrokkene via andere middelen dit menswaardig leven gegarandeerd ziet. In de praktijk blijkt dat Fedasil de materiële steun zal stopzetten indien de betrokkene een stabiele arbeidsovereenkomst en voldoende inkomsten heeft (een nettoloon dat minstens overeenstemt met het leefloon).

Webdesign by Code d'Or